HerinneRing a025 - 22 januari 2006
Het water stond er zeker zo hoog
Onze oproep om persoonlijke herinneringen aan de watersnood van 1916 is verhoord. Weliswaar met het verhaal uit een aangrenzend dorp, maar prachtig klein drama zoals je dat niet leest in "officiƫle" verslaggeving (met dank aan onze inzender).
In 1973 vond mevrouw Antje Molenaar - Gons uit Den Ilp eindelijk de tijd en een aanleiding om voor haar kinderen en kleinkinderen de belevenissen van een 13-jarig meisje op te schrijven: (fragment)
14 dagen later ging hij weer eens naar huis kijken. De poezen zaten te schreeuwen in de schuur. Twee ervan vlogen wild weg. Ze schijnen nog lange tijd op een hoop riet te hebben gezeten, waar de soldaten ze wel eens wat toewierpen. Maar onze zwarte poes (Broer noemden wij hem) sprong als altijd op vader zijn schouder. Die heeft hij toen meegenomen in een zak naar Amsterdam. Ik stond bij de boot, toen zei vader: `Daar heb jij je poes.' Wat was ik blij. Maar wat was hij mager geworden. Maar hij mocht ook wel bij tante Lijsje. Die had ook een hondje, Tira. Wonderlijk, zoo gauw als die vriendschap sloten. Er werd altijd rijst met stokvis voor Tira gekookt en ze aten uit dezelfde bak. Tante had ook een flinke buitenplaats met rondom muren. Dus kon de poes nergens heen. Maar als voor het raam open stond, sprong hij op straat en liep naar de overkant. Daar was een winkel waar ze ook worst verkochten en dan kreeg hij daar vast wat. Ze hadden er gewoon aardigheid in. Hij wist ook wel tussen je benen door naar de overkant te glippen, maar kwam steeds weer naar huis. Kan je nagaan hoe rustig die straat toen was. Daar moet je nu komen.
Even voor de duidelijkheid, tante Lijsje woonde in de Binnen Brouwerstraat in Amsterdam, toen ze er aan kwamen was het huis al vol, maar toch mochten ze er blijven.
Vader en opa gingen naar hun zoon Jaap te slapen aan de korte Prinsengracht en wij lagen met nog een heel stel op de grond daar in een achterkamer. Het was nog niet eens ongezellig daar. Maar vader zat erg over de kippen in zorg. Ik was daar net loopmeisje, want alles moest gehaald worden. Ik vond dat helemaal niet vervelend. Ook moesten we kleren hebben. Er was toen op de Haarlemmerstraat, op de hoek van de Prinsengracht, nog een zaak van Vroom en Co.
Onze oproep om persoonlijke herinneringen aan de watersnood van 1916 is verhoord. Weliswaar met het verhaal uit een aangrenzend dorp, maar prachtig klein drama zoals je dat niet leest in "officiƫle" verslaggeving (met dank aan onze inzender).
In 1973 vond mevrouw Antje Molenaar - Gons uit Den Ilp eindelijk de tijd en een aanleiding om voor haar kinderen en kleinkinderen de belevenissen van een 13-jarig meisje op te schrijven: (fragment)
14 dagen later ging hij weer eens naar huis kijken. De poezen zaten te schreeuwen in de schuur. Twee ervan vlogen wild weg. Ze schijnen nog lange tijd op een hoop riet te hebben gezeten, waar de soldaten ze wel eens wat toewierpen. Maar onze zwarte poes (Broer noemden wij hem) sprong als altijd op vader zijn schouder. Die heeft hij toen meegenomen in een zak naar Amsterdam. Ik stond bij de boot, toen zei vader: `Daar heb jij je poes.' Wat was ik blij. Maar wat was hij mager geworden. Maar hij mocht ook wel bij tante Lijsje. Die had ook een hondje, Tira. Wonderlijk, zoo gauw als die vriendschap sloten. Er werd altijd rijst met stokvis voor Tira gekookt en ze aten uit dezelfde bak. Tante had ook een flinke buitenplaats met rondom muren. Dus kon de poes nergens heen. Maar als voor het raam open stond, sprong hij op straat en liep naar de overkant. Daar was een winkel waar ze ook worst verkochten en dan kreeg hij daar vast wat. Ze hadden er gewoon aardigheid in. Hij wist ook wel tussen je benen door naar de overkant te glippen, maar kwam steeds weer naar huis. Kan je nagaan hoe rustig die straat toen was. Daar moet je nu komen.
Even voor de duidelijkheid, tante Lijsje woonde in de Binnen Brouwerstraat in Amsterdam, toen ze er aan kwamen was het huis al vol, maar toch mochten ze er blijven.
Vader en opa gingen naar hun zoon Jaap te slapen aan de korte Prinsengracht en wij lagen met nog een heel stel op de grond daar in een achterkamer. Het was nog niet eens ongezellig daar. Maar vader zat erg over de kippen in zorg. Ik was daar net loopmeisje, want alles moest gehaald worden. Ik vond dat helemaal niet vervelend. Ook moesten we kleren hebben. Er was toen op de Haarlemmerstraat, op de hoek van de Prinsengracht, nog een zaak van Vroom en Co.
<< Homepage